Ganzenstein

“Ganzenstein”: van de naam alleen al beginnen kinderfietsjes angstig hun bel te tingelen. Niet verwonderlijk, aangezien deze naam het beeld van een monster voor de geest haalt. Een beeld van een verschrikkelijke fiets, een voortpiepent gedrocht opgetrokken uit onderdelen van andere fietsen met een rem die schreeuwend als een getergde gans de wereld verkondigt van de meest verschrikkelijke gruweldaden.

De tragedie is echter dat tussen al deze piepende en rammelende onderdelen een hardwerkend frame schuilgaat, een frame dat meerdere eigenaren nederig doch noest gedragen heeft. Ooit had dit frame alleen maar de bijpassende eigen onderdelen – ooit was dit frame naamloos, een gewone fiets. Ooit was er geen monster.

Maar alles veranderde toen de Nazinatie aanviel. Eerst was de bezetting relatief genadig en konden Nederlandse fietsen normaal hun berijders dragen, maar naarmate de oorlog voortduurde had de bezetter grondstoffen nodig om de oorlogsmachine draaiende te houden. De materiaalhonger richtte zich weldra op onschuldige Nederlandse fietsen en hele fietsfamilies werden uit hun schuren gerukt, hun eigenaren machteloos. Niet alleen dames- en herenfietsen werden weggenomen, ook omafietsen en zelfs kinderfietsen werden meegesleurd naar een fietsonterende dood. Zo ook het monster, dat toen nog een jonge herenfiets was. Van het ene op het andere moment werd het uit zijn schuur gestolen en op transport gezet, bestemd om ontleed te worden. Een prachtige, heldere lak, een recht frame, stevige wielen, een zacht zadel en zelfs versnellingen: deze fiets had een prachtige toekomst, maar het mocht niet zo zijn. Nooit zou deze fiets een damesfiets in zijn schuur zien, nooit zouden kleurige kinderfietsjes zijn schuur tot een thuis maken. Deze fiets zou zelfs niet ritueel in de gracht gegooid worden: deze fiets zou worden vernietigd.

Nadat de trein gestopt was werden alle fietsen eerst in een grote loods opgeborgen, wachtend tot ze één voor één aan de beurt zouden komen. Toch zou vernietiging anders komen dan gepland: het was eind april 1945 en geallieerde bommenwerpers waren oppermachtig boven een ineenstortend Derde Rijk. Ook deze verwerkingsfabriek was een doelwit en Amerikaanse bommen legden de fabriek en de loods plat. Onder het puin van de loods de stille slachtoffers van een oorlogsmisdaad tegen fietsen wereldwijd, een gruwelijk aangezicht dat magen van tweewielerliefhebbers deed draaien.

Op dit punt was Duitsland zo goed als vernietigd en de Duitsers waren niet in staat de fabriek te repareren. De eerste die tussen het puin van de loods kwam was zowaar een Nederlander, een fietsenmaker die voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland moest. Met het verlies van de Duitsers wilde hij naar huis en zijn hoop had hij gevestigd op de loods. Geen enkele fiets was nog intact: verbolgen frames, loshangende wielen en roestige fietsbellen getuigden van de horror die zich had voltrokken. Toch wou de fietsenmaker naar huis en dat kon maar op één manier: door werkende onderdelen te vinden. Als door een wonder was één frame nog volledig in orde: de lak was weliswaar dof, de wielen verbogen, het zadel beschadigd maar het frame an sich was nog prachtig recht! De fietsenmaker vond een sprankje hoop en begon naar onderdelen te zoeken. Na enige uren had hij alle onderdelen gevonden die hij nodig had en had hij het zelfs voor elkaar gekregen een werkende fiets te maken – de fiets reed.

Maar hoewel de fiets reed, was het een intimiderende verschijning. Niet paste echt bij elkaar met als gevolg dat de fiets rammelde, piepte en kraakte. De rem was het ergste: de rem werkte wel, maar door alle verwering die het had moeten doorstaan maakt het ding een hels kabaal dat aanhield vanwege de slechte staat van de rem.

De fietsenmaker zat hier niet mee: immers, hij was vrij en met de hoop zijn familie terug te zien was hij dolblij met zijn fiets die hem sneller thuis zou brengen. Bovendien genoot hij intens van de verschrikte blikken van de door hem gehate Duitsers als hij remde. Hij besloot dat de rem klonk als een gans en bedacht daar grinnikend bij dat ganz het Duitse woord voor veel was en dat Ganzenstein een leuke naam zou zijn voor de fiets aangezien het een woordspeling is in twee talen. Waarschijnlijk was hij de enige die zich dat ooit bedacht had en het nog grappig vond ook, maar de fietsenmaker vond het tenminste leuk. Toch, hoewel de fietsenmaker het een leuke naam vond, is Ganzenstein voor de rest van de wereld een naam vol horror, de naam van een monster.

Terug in Nederland werd het Ganzenstein duidelijk wat voor een monster hij was: aanvankelijk was hij blij dat hij nog in leven was en weer terug in zijn eigen land, het land dat wél om fietsen gaf. Maar naarmate nieuwe, jonge fietsen terugkwamen in het Nederlandse straatbeeld werd Ganzenstein met zijn identiteit geconfronteerd. Waar zijn eigenaar hem ook nam keken mensen verschrikt op en werd er nerveus getingeld met schrille fietsbellen en werd hij met grote bogen ingehaald. Ganzenstein was alleen.

Deze eenzaamheid duurde enkele jaren, jaren die voor Ganzenstein uit pure misère bestonden temeer omdat de fietsenmaker van tijd tot tijd onderdelen aan hem bleef vervangen, hem telkens inwrijvend dat zijn situatie definitief was. Ganzenstein kon de fietsenmaker toch niet haten; hij dankte nog altijd zijn bestaan aan hem, en bovendien was de fietsenmaker de enige die hem beschouwde als datgene dat hij wou zijn: een normale fiets die niets meer of minder deed dan zijn berijder voortbewegen.

Verandering kwam teweeg toen de dochter van de fietsenmaker een fiets kocht: een simpele, zwarte damesfiets. Het was niet de meest luxe of mooie fiets, maar de fiets had iets dat Ganzenstein niet had: uniforme onderdelen. En toch, toch moest deze fiets tegen Ganzenstein aanstaan in de schuur. Het leek niet te kloppen: was Ganzenstein niet gedoemd tot eeuwige eenzaamheid? Waarom stond deze nieuwe, hele fiets dan tegen hem aan? En waarom reed deze fiets soms naast hem? Immers, hoorden niet alle fietsen zo snel mogelijk van hem weg te rijden? Logischerwijs moest deze fiets vol zijn van angst en afkeer van hem, maar daar viel niets van te merken. Sterker nog, soms liet deze fiets zomaar haar belletje klinken – niet schril, zoals bij alle andere fietsen, maar fris en vrolijk! Het waren deze belletjes en de pure nabijheid van de fiets die zijn eenzaamheid verbraken – zo simpel, maar zou deze fiets ooit doorhebben hoe belangrijk dit was voor hem, een verstoten monster?

Met één klap tegen de brommer van een nozem was het gebeurd. De bengel vond zichzelf heel wat, zo met zijn opgevoerde brommer in het rond te scheuren en toen de fietsenmaker en zijn dochter om de hoek kwamen kon hij niet meer stoppen of uitwijken en hij raakte de twee frontaal. Ganzenstein’s was enkel aan zijn voorwiel beschadigd, maar de simpele zwarte fiets was er veel slechter aan toe: het frame was verbogen, evenals het voorwiel en de kettingkast was volledig aan gort.

Ganzenstein was eenzaam geweest, maar pas nadat hij niet meer eenzaam was geweest, werd hem pas duidelijk wat échte eenzaamheid was. Wekenlang stond Ganzenstein met kapot voorwiel alleen in de schuur, naast het wrak van een simpele, zwarte damesfiets. Dag in dag uit hoopte Ganzenstein dat de stilte doorbroken zou worden door het geluid van dat frisse, vrolijke belletjes, maar het bleef stil.

Na twee maanden ging de deur van de schuur weer open: het was de fietsenmaker, nog steeds gewikkeld in verband maar weer in staat op te lopen en te sleutelen. De fietsenmaker liep naar het wrak van de damesfiets en nam het naar buiten. Na enkele minuten kwam hij terug en nam Ganzenstein ook naar buiten. Buiten lag het wrak op de grond, maar zonder achterwiel. Het achterwiel lag op een tafel, naast de fietsbel die zijn geliefde geluid produceerde. Het was Ganzenstein duidelijk: met hem zou datgene gebeuren dat altijd gebeurde. De fietsenmaker begon te draaien aan de moeren van zijn kapotte voorwiel en spoedig lag het voorwiel eruit. Het achterwiel werd van tafel gepakt en omgedoopt tot voorwiel. Ganzenstein werd weer rechtop gezet en met enig gekreun stapte de fietsenmaker op… en begon te fietsen. Het was maar een kort testrondje, maar toch: Ganzestein reed weer. Eenmaal terug pakte de fietsenmaker de bel en monteerde die aan Ganzenstein. Hij liet een glimlachje zien en tingelde. Dat frisse, vrolijke geluid was er weer… maar het kwam van Ganzenstein zelf. Hij was een monster. De enige fiets die ooit tegen hem aan had gestaan, de enige fiets die ooit naast hem reed, de enige fiets die vrolijk naar hem belde, was nu een deel van hem. Het monster Ganzenstein had nog een slachtoffer gemaakt, maar dit slachtoffer was erger dan alle andere slachtoffers bij elkaar. Nooit kwam er weer een fiets zoals die simpele, zwarte fiets… dat was niet meer nodig. Ganzenstein was weer alleen. En dat zou hij blijven.