Ik wil dood. Het is een gedachte die al lang ondergedoken zit in de oceaan in je hoofd en soms, momenteel voortdurend, zich naar het oppervlak begeeft. Ongetwijfeld ben je hier niet de enige in, maar zo voelt het vaak wel. Het is ook meer dan een gedachte geworden. Wat begon als die drie simpele woorden, heeft zich ontwikkeld tot iets wat je met iedere vezel van je lijf voelt. De “Nou, zo erg is het ook weer niet” zoals je die vroeger nog kon opbrengen, lijkt voor goed verdwenen; weggespoeld door de golven van het leven. Ieder moment van je bestaan wordt erdoor verkleurd. In tegenstelling tot wat sommige stigma’s anderen proberen te vertellen, kunnen velen zoals jij ook nog positieve gedachten en emoties ervaren. Een feestje, een drankje, een romantisch avontuur, ze geven je allemaal warme gevoelens. Het biochemische proces van het produceren van de endorfine, dopamine, serotonine, oxytocine, you name it, gaat gewoon door. Maar, nogmaals, het wordt verkleurd. De volgende ochtend voel je, naast de droge bek en tergende hoofdpijn, niet alleen een fysieke kater. De emotionele, danwel mentale kater is vele malen erger. Je realiseert je dat de vreugde die je hebt gevoeld slechts van tijdelijke duur was en, nog belangrijker, er alleen maar was door toedoen van kunstmatige bronnen. Het ontstond namelijk niet vanuit je eigen brein, die is immers al jaren dysfunctioneel, maar vanuit het innemen van substanties of het meesleuren van anderen in jouw ellendige bestaan. In hoeverre telt dat nog als geluk?
Een aantal jaar geleden vroeg je jezelf dit ook al af. Je was jong en onbekend met de duistere kanten van het leven. Natuurlijk, het zat niet altijd mee, maar van echte ellende was er geen sprake. Iedere dag ontwaakte je in een redelijk huis, ontbeet je met je middenklasse familie en kon je de ganse dag genieten van goed onderwijs. Je bord was iedere avond rijkelijk gevuld en had weinig zorgen in het hoofd als je ’s avonds onder de dekens kroop. Hierom voelde het onterecht en een beetje ondankbaar toen de parasiet zich voor het eerst nestelde in je schedel. Je leven was objectief goed, maar zo voelde het niet. Voordat je je dit realiseerde, was je onbewust al bezig met manieren om je ervan af te leiden. Vrij vroeg begon je al te experimenteren met alcohol en andere drugs, ging je om met mensen die je vader liefkozend “tuig” zou noemen en stootte je degenen af die je juist toen nodig had. Toen het op een gegeven moment te veel werd en er ergens het besef dat “mentale gezondheid” meer dan alleen materiaal was voor Netflix-series indaalde, was het eigenlijk al te laat. Je was al een gebroken mens geworden. Over de integriteit van online depressietests valt te twisten, maar de uitslag ervan was onomstotelijk. Volgens je scherm moest je “direct actie ondernemen” en al gauw verscheen 113, een noodhulplijn voor suïcidale mensen. Je wist dat er iets moest gebeuren, maar het lukte je niet. De ziekte had immers al je wilskracht al doen verdampen. Er was nog maar één uitweg.
Het was een koude vrijdagnacht in september. Je was naar Engeland geweest met je middelbare schoolklas. Je voelde je inmiddels al zeker een jaar kut en er was geen perspectief op verbetering. De hele week werd je meegesleurd langs de highlights van Londen. Niet dat je dat echt meekreeg, de mentale mist was te dicht om iets mee te krijgen van het leven dat zich voor je afspeelde. Een bijkomstigheid was dat je je ook meermaals op flinke hoogte moest begeven. Iedere keer betrapte je jezelf op het inschatten van de hoogte en vervolgens te herinneren vanaf welke hoogte je jezelf moet laten vallen voordat de overlijdenskans acceptabel wordt. Helaas deze week geen echte kanshebbers, dacht je. Tot je op de reis naar huis een ingeving kreeg. Het was pikdonker en er stond een gure wind. Iedereen was al lang in hun hut gaat slapen. Iedereen behalve jij. Jij was over de railing van de rand van het schip geklommen en stond te kijken naar de kolkende donkere massa’s een flink aantal meters onder je. Je haalde diep adem. Voor de laatste keer, dacht je. Nee, hoopte je. Tot op de dag van vandaag weet je niet wat je heeft gestopt, maar je kwam pas weer bij bewustzijn liggend op het koude dek. Overlevingsinstinct, misschien. Of dit een goed of slecht feit is, laat je over aan de lezer en is iets wat je je voortdurend afvraagt. In ieder geval leidde dit ertoe dat je je toenmalige partner vertelde over je mentale situatie en die voor jou professionele hulp inschakelde. Vervolgens maakt ze het uit, dat dan weer wel. Pas maanden later, toen je al even onderweg was in een loodzwaar maar broodnodig traject bij de GGZ, realiseerde je dat dat een goede actie was.
Maar nu, jaren later, sta je weer dagelijks voor het dilemma. Iedere dag moet je weer de tug-of-war aan met je depressie. Het is een uithoudingswedstrijd. Iedere dag opnieuw. En iedere dag moet jij de wedstrijd winnen, de depressie hoeft dit maar één keer en dan is het over. Voorgoed. De kakofonie wordt soms overstemd door wat zuivere noten, maar het klinkt iedere dag net wat minder mooi. Je wil wel dat het leven beter wordt. Echt. Het voelt alleen als een onbeklimbare berg waar je iedere dag net een beetje harder vanaf valt. Het feit dat je wil dat het beter wordt, is een goede gedachte. Misschien zijn de woorden “Ik wil dood” dan ook niet passend.
Je wil niet dood, je wil leven. En deze gevoelens uiten is een eerste stap de berg op. Ook al is het in een anoniem artikel geschreven in de tweede persoon voor een handjevol mensen, je schaamt je er immers helaas (onterecht) te veel voor. Hopelijk zie je de schitterende vallei aan de andere kant van de berg voordat je valt.
Veel liefde,
Anoniem Lid
Kamp jij met depressieve gevoelens? Je bent niet alleen! De Koornbeurs is er voor je! Je kunt altijd naar een vertrouwenspersoon (Susan of Job) stappen, of naar een bestuurslid. Ook kun je bellen met 113. Deze site van de rijksoverheid bevat ook veel goeie informatie.