Peter Pielemuis zat lekker met een vertrouwd goud-geel cilindertje in het Mekelpark. De eerstejaars student Technische Lijmsnuifkunde woonde reeds driekwart jaar in Delft, echter zijn sociale leven had nog tamelijk weinig progressie gezien. Van zijn studie was de helft gestopt na een week en nog eens dertig procent was zo druk met de studie dat ze in geen week aanspreekbaar waren geweest. Eigenlijk waren er alleen hij en zijn studiemaatje, Daphne Diepvriesspinazie. Om nou te zeggen dat ze elkaar echt mochten zou overdreven zijn, maar ze waren met elkaar opgescheept. Ze hadden afgesproken in het Mekelpark om van daaruit op zoek te gaan naar een goede plek om te studeren. Hoewel Technische Lijmsnuifkunde een echte studie was, lag er nog altijd een taboe op: studerende studenten werden nog wel eens verward met drugsverslaafden en hoewel dit Pieters inziens geen wezenlijk verschil vormde met studenten van andere studies lag er toch een taboe op openbaar studeren. Daphne, die reeds een jaartje Escalatiekunde achter de kiezen had, kende de campus een tikje beter en toen ze aankwam, nam ze Pieter dan ook gelijk mee in de richting van de faculteit aardwetenschappen. Door de voordeur lopen en verschillende grote gangen volgen is vrij simpel (hoewel niet voor alle TL studenten), het is echter een kunst om van daaruit je weg te vinden naar de vermeende kronkelingen onder het gebouw. Velen geloven überhaupt niet in het bestaan van deze beruchte gangen, echter voor een professioneel drugsgebruiker is het van essentieel belang dit soort plekjes te kunnen vinden. Het was dan ook exact een dergelijke plek waar Daphne Peter naartoe nam. Enkele trappetjes en kronkels later hadden zij een prachtig plekje gevonden: een heerlijk knus, betonnen hok van zo’n tien vierkante meter. De ruimte was aangenaam verwarmd tot tien graden en sfeervol lekte een leiding haar dubieuze vloeistof.
Onder deze perfecte omstandigheden toverden zij beide hun flesje lijm uit hun respectievelijke zakken en namen een goede, educatieve snuif. Tevreden constateerde Peter dat zijn techniek van lijmsnuiven toch net dat beetje gevorderd was. Zijn techniek van onder zijn jas in een zakdoek snuiven wierp zijn vruchten af, zo constateerde hij terwijl zijn bewustzijn zich steeds verder van onze groene aardkloot begaf. Bijna was hij in slaap gevallen, toen het naderen van voetstappen enige alertheid van hem vergde. Hij keek naar Daphne, maar zij leek niets door te hebben. Hij zag dan ook dat zij PVC-lijm had gebruikt – een lijm die normaliter pas in het tweede jaar werd geïntroduceerd! Terwijl Daphne enkele nautische mijlpalen verwijderd was op spiritueel niveau, gold voor de voetstappen exact het tegenovergestelde: deze waren bijzonder fysiek van aard en bovendien bijzonder dichtbij. Dusdanig dichtbij en fysiek zelfs, dat de volgende voetstap zich hardhandig in zijn zij vestigde. Peter stootte een zachte “oempf” uit en keek omhoog, aangezien het hem ook in zijn benevelde staat niet onverstandig leek om even te inspecteren wie nou deze belager was. De verschijning van deze belager was toch wel opmerkelijk: het was een gezet wezen, niet langer dan 1,50m. Veel was er niet zichtbaar, het wezen was gehuld in een bruine mantel. Enkel de snuit was zichtbaar: het was een spitse snuit die verdomde veel leek op die van een mol. Naast deze malle molman waren er nog drie gelijkwaardig malle molmannen binnengekomen: twee bij Daphne en de laatste molman begaf zich naar de zijde van Peter. Enigszins verontrust moest Peter nu tot de conclusie worden dat zijn situatie 1) bijzonder merkwaardig en 2) niet bepaald wenselijk was. Immers werd hij op gewelddadige wijze meegesleurd door molmensen, was hij te high om er iets aan te doen en wij hij al gauw de weg kwijtgeraakt in de kronkelende gangen. Na enige tijd leek er dan toch een bestemming in zicht te komen: aan het einde van de gang leek zich een grotere ruimte aan te dienen. Enkele seconden later werd dit vermoeden bevestigd toen de ruimte betreden werd. Midden in de zaal stond een molman die, in tegenstelling tot de anderen in de ruimte, gekleed was in een driedelig pak. Peter kreeg de gelegenheid zijn verschijning beter te bestuderen toen hij voor de voeten (of poten) van het wezen werd neergegooid. Het wezen keek hem aan en begon te praten:
“Svoloç, sen bizdin koridordo emne kılıp jürösüŋ? Sizge okşogon türlör bizdin tınçtıgıbızdı buzup jatışat, biz bolso jaşınuu üçün kolubuzdan kelgendin baarın kıldık. Meyli? Süylö! Bul jerde emne kılıp jürösüŋ?”
Hier begreep Peter dus geen ene kut van. De molman zag dit ook in en haalde zijn telefoon erbij. Dit is, via Google translate vertaald, wat hij zei:
“Klootzak, wat doe je in onze gang? Soorten zoals jij verstoren onze vrede, en we hebben er alles aan gedaan om ons te verstoppen. Oke? Spreek! Wat doe je hier?”
“Lijm snuiven” typte Peter in. “Snim elim”. De molman haalde zijn wenkbrauwen op en het volgende kwam er op het scherm terecht: “Drugsgebruik is vaak de enige reden om ons te benaderen. Net zoals alle studenten altijd onder ons zijn, haten mijnbouwstudenten ons. We zijn niet zoals jij! Eerlijk gezegd kookt het mijn bloed. Als ik jou was, zouden we je verscheuren en je in de ventilatieschachten gooien!”
Peter was verward, maar hij was nog steeds bedwelmd en het kon hem niet zoveel boeien, hoewel het idee van opgehakt in een ventilatieschacht verdwijnen hem niet onmiddellijk aansprak. Dat de molmannen in de ruimte alleen maar agressiever leken te worden stelde hem ook niet gerust. Plots ging er een deur open aan de linkerzijde van de ruimte. Een mensgrote mol kwam de ruimte binnen. Peter bestudeerde de mol: kende hij deze mol? Hij peinsde nog even door terwijl de mol naderbij kwam toen Daphne plots uitriep “het is Moffel!”
En inderdaad, nu zag hij het ook! Het was Moffel, van de bekende kinderserie Moffel & Piertje! Moffel richtte zich tot de molman in pak:
“İsa Maşayak Frederik, bir azga jeŋilde! Jön gana studentter jogoruladı, uşunçalık tolkundanbagıla! Jürüŋüz, alardı maga kaltırıŋız. Men bul işti kolgo alam.”
Wederom begreep Peter hier geen ene kut van. Het resultaat leek wel te zijn dat de molman in pak zich schoorvoetend uit de voeten maakte. Moffel richtte zich tot hem en Daphne en sommeerde ze om mee te komen. Dat deden ze dan ook maar. Moffel vertelde hen dat hij en de molmensen een eenzaam bestaan leidden. Hun betrekkelijk kleine populatie was verspreid over het hele tunnelnetwerk, dat volgens Moffel de gehele campus besloeg. Hoe de molmensen hier terecht waren gekomen was een opmerkelijk verhaal: aanvankelijk ging het om een groep gewone studenten mijnbouwkunde, echter jaren aan ondergronds studeren had nogal een uitwerking gehad: het gebrek aan zonlicht en normale voeding had ze gevormd tot wat ze nu waren. Hun taal was nog wel het meest opmerkelijk: door hun omgang met alle soorten mineralen en gesteenten waren zij de taal van de uraniummijners meester geworden: het Kyrgyz, zo vertelde Moffel. Peter geloofde alles wat hij zei, want je twijfelt gewoon niet aan Moffel van de kinderserie Moffel & Piertje. Zo bracht Moffel hun door de gangen, terwijl Peter ondanks zijn vage kop nog kon merken dat de muren steeds ouder en de gangen steeds smaller werden. Het moest zo zijn dat ze tegen de randen van het gangennetwerk waren gekomen! Hij was trots dat hij ondanks zijn staat tot deze conclusie was gekomen, tot het langzaam begon te dagen dat Moffel al een poosje aan het praten was. Het laatste wat Moffel zei, “verlaat deze gangen en kom nooit meer terug”, drong nog net tot hem door. Een klein laddertje leidde hem en Daphne naar boven. Een luikje bracht ze vervolgens in een schoonmaakhok. Daphne grijnsde: “ik ken dit schoonmaakhok! Dit is het scheikundegebouw. Ik heb hier eerder lijm gesnoven.” en met een grote grijns haalde ze haar lijm weer tevoorschijn. Tijd om door te studeren.